U zocht voorbeeldzinnen met daarin "bedriegen"
Resultaten 1 - 7 van 7
- bedriegen: Hij döt niks as liegen en bedriegen (Oosterhesselen)
- liegen: Ie hebt goenende die het mit liegen en bedriegen een hiel ende schupt (Hoogeveen)
- oetdragen I: Die kunt ze van gien enkele kaante bedriegen; die is wel zo goed uutdragen (Geesbrug)
- ogenbekeukelderij: Mensken bedriegen, waor ze bijstaot, dat is ogenbekeukelderij (Buinen)
- oplichten I: Oplichten hef wel mit geld te maken, bedriegen op zich zolf is gien oplichten (Hollandscheveld)
- over II: Die kunt ze over gien enkel kaante bedriegen
- sjobber: Die duurt een arme sjobber nog wal bedriegen (Odoorn)