U zocht voorbeeldzinnen met daarin "beiden"
Resultaten 1 - 20 van 53
- alliaansie: Die beiden, dat is ien alliaansie (Hoogeveen)
- anhandeln: Non moej wat anhandeln, aans kriej gien èende met je beiden (Zweelo)
- bedukseln: Dat hebt wij met 'n beiden bedukseld (Sleen)
- behaspeln: Die beiden hebt dat stiekem even met mekaar behaspeld (Sleen)
- beide: ... van beiden (Noordscheschut)
- bekeukeln: Wat heb ze mit 'n beiden toch te bekeukeln op de dèle? (Ruinerwold)
- bekladden: Zie hebt die beiden op die aovend mooi beklad(derd) (Sleen)
- bekonkeln: Zie bint weer an het bekonkeln met zien beiden (Eext)
- bezik: Die beiden stokken laand ligt bezik (Elim)
- bien II: Ze was een stumper en haar neit veul meer te beiden (Peize)
- bottern: Het bottert niet tuschen die beiden (Sleen)
- compagnonschup: kaar in compionschap gaon. Nou, met 'n beiden, redt ze het wal (Weiteveen)
- doen II: Die beiden hebt al een heeil toer met mekaor daon (Eext)
- gelukwèensen: As die beiden trouwt, dan gao wij met 'n beidend hen gelukweinsen (Beilen)
- hagel I: Tussen die beiden is het altied hagel of onweer
- haggelderij: Die beiden hebt aaid hakkelderij, ij gaot er nooit een maol met plezeer hen (Eext)
- hèuren I: Wij wilt is even hen heuren, hoe het met je beiden giet (Emmen)
- hökkerig: Van een koe of peerd, dat wat hinkte: hökkerig of hokkelig of een variatie van beiden (Padhuis)
- inzet: Beiden gaait nog wel vlot bai 'n verkoping, mor de inzet lat nog wel ies op zich waachten (Peize)
- kammeln: Die beiden hebt aaid wat te kammeln (Eext)