U zocht voorbeeldzinnen met daarin "bellen"
Resultaten 1 - 13 van 13
- bel I: Hij was an het bellen blaozen (Een)
- bel I: Zij har golden bellen in de oren (Barger Oosterveld)
- bel I: De bellen hangt an de haover
- bel I: Ik heb alles in de vodden stopt, het waren niks as bellen (Weerdinge)
- bel I: Het waren allemaole tonten en bellen (Vledder)
- bellen: Opschieten jong, de jonges staot al te bellen (Drouwen)
- bellen: Aj daor naor binnen willen, muj eerst bellen (Meppel)
- bellen: Ast neit komst, most even bellen (Emmer Erfscheidenveen)
- lel: Het is niks as lellen en bellen
- minst: Op zien minst har e even bellen kund dat e niet kwam vanaovend
- tont: Het waren allemaole tonten en bellen (Vledder)
- tont: De kleraozie höng hum an bellen en tonten um het lief (Westerbork)
- ziepwater: Maak mie even wat zeipwater veur bellen blaozen (Barger Oosterveld)