U zocht voorbeeldzinnen met daarin "benepen"
Resultaten 1 - 7 van 7
- benard: benepen
- benepen: Die jesse zit mij aordig benepen (Nieuw Dordrecht)
- benepen: Ze zit er wat benepen
- benepen: Hij kwaamp aordig benepen veur de dag
- benepen: Umdat hij schrök, keek hij benepen toe
- haand: Hie zat er aordig benepen bij, har niet veul geld um handen
- zat: Het is daor aordig benepen, zie kriegt niet half zat (Zweelo)