U zocht voorbeeldzinnen met daarin "beslag"
Resultaten 1 - 19 van 19
- anfokkerij: Het is oes met de anfokkerij in alles wal aordig gaon, zodaw zunder ankopen in het volle beslag van
- anreuren: Het beslag moej flink anreuren en zörgen dat er gien klonties in blieft (Oosterhesselen)
- berèuren: Is het beslag al bereurd veur de pankoeken?
- beslag: Het beslag op het kabinet is van keuper (Dwingelo)
- beslag: Ie bint niet goed, ie hebt dikke beslag op de tonge (Broekhuizen)
- beslag: Het beslag veur neijaorskoeken mut hiel dunne wèzen (Hoogeveen)
- beslag: Het peerd mot vaarkant op beslag (Emmer Compascuum)
- beslag: Veur het te vro ofslieten van de schoounzolen hadden de kinder beslag der under (Eext)
- beslag: Hij het een groot beslag vei (Roderwolde)
- beslag: Umdat e tot de oren in de schulden zat, is der beslag op zien boerderij legd (Hijken)
- beslag: Dat hef gistern pas zien beslag kregen (Barger Oosterveld)
- beslag: Hij hef een hoog beslag op het hoes (Balloo)
- beslag: Vleden jaor was de rogge hiel best, mor van 't jaor hew mor een klein beslag (Sleen)
- beslaon: Het sportveld beslag wel zeuven bunder (Gasselte)
- iezerwark: Het beslag is het iezerwark an een boerenwagen (Ruinerwold)
- inpoetsen: Ik heb het beslag van het kamnet inpoetst, non moe'k het nog even oetpoetsen (Sleen)
- koetsentuug: zat berlienzulver beslag (Zuidwolde)
- smelten: Wij smölten wat botter in de kookpann en schöpten er dan het beslag op (Elim)
- visangel: Zien visangel is in beslag eneumen (Meppel)