U zocht voorbeeldzinnen met daarin "bevallen"
Resultaten 1 - 4 van 4
- bevallen: Het is hum daor best bevallen (Stuifzand)
- bevallen: Het is bevallen van een dikke jong (Sleen)
- fien: Die boer zal het hier wel niet bevallen, want het is 'n fienen, en die bint hier aans niet (Anderen)
- opstoeken: Zie mus bevallen, maar het is weer opstoekt