U zocht voorbeeldzinnen met daarin "bezeupen"
Resultaten 1 - 5 van 5
- bezeupen: Wat een bezeupen ding is dat, het wil jao niks (Sleen)
- bezoepen: Hij hef hum weer bezeupen (Diever)
- mieg: De miege stun hum nog in de klompen, zo bezeupen was e (Odoorn)
- straol II: Hij was dik in de lorum, wat zeg ik, straal bezeupen (Hoogeveen)
- straol II: straol bezeupen (Zweelo)