U zocht voorbeeldzinnen met daarin "bezit"
Resultaten 1 - 16 van 16
- angstig: Eein kind is een angstig bezit (Norg)
- bezit: Deur ankoop kreeg hij het in bezit (Ruinerwold)
- bezit: Ien kind is een wankel bezit (Odoorn)
- bezit: De belasting slag jou an naor jouw bezit (Eext)
- bezitten: Hij bezit hielwat, het is een rieke stinkerd (Nieuw Dordrecht)
- boerhoorn: De boermarke is nog in het bezit van een boerhoorn (Drouwen)
- kostbaar: Het was een kostbaor bezit (Schoonoord)
- krummel: Die man bezit, denk ik, wel tiendoezend gulden
- kwetsbaor: Ien kiend is een kwetsber bezit (Smilde)
- maandeboel: Een maandebooltien is gezaemelijk bezit (Diever)
- opkomsten: Hij kan wel leven van de opkomsten van zien bezit (Uffelte)
- schepern: Hie hef zien bezit met schepern verdiend (Zweelo)
- verarven: Zie hebt heur bezit an de kinder verarfd (Odoorn)
- verstarf: Deur verstarf is hij in het bezit ekomen van die piano (Broekhuizen)
- wankel: *Ein kind is een wankel bezit (Een)
- wèerdevol: Dat is een weerdevol bezit (Balloo)