U zocht voorbeeldzinnen met daarin "binden"
Resultaten 1 - 20 van 36
- bien I: Dan moej het zölf an het zère bien binden
- biendster: De biendsters kunt niet metkommen, de weller möt een extra striekgarve binden (Padhuis)
- binden: Ik wil mij niet binden, ik wil vrij wezen (Padhuis)
- binden: Ik moe nog wel tien garms binden, veurdat ik kovvie drinken kan (Eext)
- binden: Wij moet die tobbe veur het slachten nogwal even binden laoten
- binden: Binden gung as volgt: Er weurden zudden in 't ronde legd; die weurden met pietereulie ansteuken. As (Borger)
- bössel: Die hef iene hen bössel binden
- dienettel: Mit binden moej wal mouwen hebben, de rogge op dat bovenveen zit vol dienettels (Barger Oosterveld)
- dok I: As het wat regenachtig is vandaag, dan kuj mooi dokken binden (Vries)
- handigheid: Een schoof binden, dat is een handighaaid (Roderwolde)
- handzem: Laow de kalver an de paol binden, daor wordt ze handzem van (Sleen)
- hart I: Iene wat op het hart binden (Padhuis)
- kat: IJ moet de kat niet op het spek binden
- kikker: Aj een poppie hebben wilt, moj een kikker an de deur binden (Eexterveen)
- koffiekan: binden (Barger Oosterveld)
- kram I: Een kram an de muur um der een peerd an vast te binden (Schoonebeek)
- kruusband: De rogge is nogal lang, je moet de koppen maor met een kruusband binden (Drouwen)
- kullentouw: Is der nog een kullentouw? Buurman wil de bok even binden (Drouwen)
- lubben: binden
- naald: De naald bij het dekken gung de draod deur um het reit vast te binden (Odoorn)