U zocht voorbeeldzinnen met daarin "blikken"
Resultaten 1 - 18 van 18
- blik II: Ik wil nich meer hebben dat mien kounen blikken in de oren kriegt (Barger Oosterveld)
- blikken I: Nim mij even twie blikken emmers met van de mark (Padhuis)
- blikken I: Dat wicht is net een blikken pannegie, zo heeit, zo kaold (Balloo)
- blikken II: Ik zaag het peerd net blikken, hij zal wel hingstig wezen (Roderwolde)
- blikken III: Wij moet alle kalver nog blikken (Oosterhesselen)
- blikken V: zunder blikken of blozen
- blikken V: Hij vertelde mij dat zunder blikken of blozen (Gieten)
- blozen: Zunder blikken of blozen zee hij dat (Gieten)
- domnee: Een blikken domnee
- domnee: Het liekt wel een blikken domeneer
- domnee: Zij zeiden ok blikken dominee tegen een beesie op het water, de schaatsenrieder (Hollandscheveld)
- hoed II: Die vent hef der een blikken houd an verdeind
- ketel: net een blikken keteltien, ...pannegien (Sleen)
- koppelaar: hef daor een blikken hoed an verdiend
- loden I: blikken III
- pan: Het is net een blikken pannegie, zo heit en zo kaold
- verdienen: Daor kuj een blikken hoed mit verdienen
- zwang: Het blikken van koenen is al jaoren in zwang (Odoorn)