U zocht voorbeeldzinnen met daarin "bobbelig"
Resultaten 1 - 7 van 7
- ansmieten: is wat bobbelig worden (Roderwolde)
- bobbelig: Dat behang hej niet mooi plakt, het zit er zo bobbelig in (Nieuw Dordrecht)
- bobbelig: Hie is wat bobbelig in het gezicht (Sleen)
- boelzeikte: As de zwienen de boelzeikte hebben, hebben ze de heile rug bobbelig (Peize)
- kinderkoppien: ...en die kinderheufies waren arg bobbelig (De Wijk)
- stukedoor: De stukedoor hef de muur ansmeten, mor het is wat bobbelig worden (Roderwolde)
- trekkig: Oes neeimesiene neit bobbelig, die is trekkerig (Ruinen)