U zocht voorbeeldzinnen met daarin "bochel"
Resultaten 1 - 13 van 13
- bochel: Hij haar een bochel as een schatvat (Roderwolde)
- bochel: Hij hef zuk een bochel warkt (Barger Compascuum)
- bochel: Ik lach mij een bochel
- bochel: Hij hef ok een mooie bochel in de vore (Klazienaveen)
- bochel: Hij hef al weer een bochel in het rad (Drouwen)
- gebrek: Gebrek hef gien neuze en ongeliek hef een bochel (Meppel)
- recht II: Recht is recht en ongeliek hef een bochel (Zwinderen)
- rond I: Zien va was ook wel wat rond, mar har gien bochel
- schatvat: Hij het een pens, ...bochel as een schatvat (Roderwolde)
- schildpad: As der een langs gung met een bochel weur der vaak zegd: Wij kriegt regen, de schildpadden kruupt (Hijken)
- strot: Det eeuwige gezanik aover zien bochel kwam hum de strotte uut (Ruinerwold)
- til II: Der is slecht weer op til, daor giet een bochel langes (Ruinerwold)
- verdommenis: *Ik wens joe aol wat wenselijk is en een bochel op joen verdommenis (Roswinkel)