U zocht voorbeeldzinnen met daarin "boeren"
Resultaten 1 - 20 van 179
- achterban(ne): Bij paartie boeren lig de achterban altied vol stront (Pesse)
- achterholden: Ien de oorlog hebt hiel wat boeren rogge achter eholden (Ruinerwold)
- alen: Het stinkt, de boeren bunt an het alen (Nieuw Schoonebeek)
- alliaansie: Ze boeren in alliaansie
- appelleren: De boeren gungen an het appelleren, toen ze heurden dat er een neie weg over de nesse zul kommen (Beilen)
- barm I: Vrogger waren de barms van de vaort verhuurd an kleine boeren of arbeiders om te heuien (Smilde)
- bedondern: *Aj een Jeude wilt bedondern, muj twee Drentse boeren mitnemen. Aj een goeie mitneemt, dan kuj mit i (Zuidwolde)
- bemoddern: De boeren bemoddert de hiel straot met die bieten (Oosterhesselen)
- beuren: As de priezen oploopt, kunt de boeren wat extrao beuren (Eext)
- boer I: Witte pluumpies, die in veenkoelen gruiden, daor zeden de hier boeren tegen (Geesbrug)
- boer I: Boeren binnen bokken en dat staait in de biebel (Roderwolde)
- boer I: Van die boeren gien botter
- boer I: De domste boeren verbouwt de dikste knollen (Balloo)
- boer I: De boeren klaagt het minst in februari
- boer I: Boeren verhongern laoten en vissen verzoepen, dat gait nich (Barger Oosterveld)
- boer I: As de boeren nait meer klaogen en de pes
- boeren II: As het poppie drunken had, mus het even boeren (Borger)
- bòl II: Haver en boekweit bunden de boeren in bollegies; veur bossen was het stro te kurt (Beilen)
- botterdirecteur: De botterdirecteur mag wel terdege oppassen; der bint een bult boeren, die al mompelt van ofzetten (Ruinen)
- botterfebriek: Veurdat er hier een botterfebriek was, gungen de boeren hen Coevern (Sleen)