U zocht voorbeeldzinnen met daarin "boeten"
Resultaten 1 - 20 van 135
- angaon II: Het is gloepens kold boeten, maor hier oet de wind geet het nog mooi an (Hijken)
- angaon II: Hol je der boeten! Dat kun je wel 's niet angaon (Balloo)
- anleggen: Wij moet het vuur mar even anleggen, want het is kold boeten (Mantinge)
- antrekkelijk: en oes neie Drenthe antrekkelk maken veur de lu van boeten Drenthe
- anzoegen: Mit dei ventilator wordt frisse lucht van boeten anzogen (Barger Oosterveld)
- aodem: Hij was boeten aom (Dalen)
- bedauwen: Ik har het klied de hiele nacht boeten liggen laoten, het was hielmaol bedauwd (Sleen)
- beddegoed: Het is goed weer, wij brengt het beddegoed hen boeten (Sleen)
- bijbrengen: Het wicht was boeten westen, zij hebt hum met water wèer bijbracht (Hijken)
- bijslop: De bijslop was een deurtie van boeten um het zaod deur te gooien (Hijken)
- binnen: Hij kende het van binnen en van boeten (Roderwolde)
- bloot I: Hie löp zo in bloot boezeroen hen boeten
- boek I: Hij is zien boukie te boeten gaon (Valthermond)
- boete I: Ze hadden niet veul onderkomen; ze woonden in de boeten (Hoogeveen)
- boeten I: Boeten het darp stun een mooi boeten
- boeten II: Hij hef hum boeten de deure zet (Barger Oosterveld)
- boeten II: En boeten dat, wij wiet alles der lang niet van
- boeten II: Boeten det mus hij ook nog een daalder betalen (Ruinerwold)
- boeten II: Het is boeten verwachting goed oflopen (Buinen)
- boeten II: Ze hebt mie overal boeten holden (Barger Compascuum)