U zocht voorbeeldzinnen met daarin "boks"
Resultaten 1 - 20 van 128
- achtersteveur: Hij har de boks achtersteveuren an (Anloo)
- anheistern: Even een overal over de boks anheistern (Sleen)
- anschieten I: Schiet de boks mar even an (Zweelo)
- begieren II: De wichter begierden zuk van het lachen, zie hadden de boks der nat van (Eext)
- behemmeln: Klaain kinder mout, as ze met de boks vol loopt, behemmeld worden (Eexterveen)
- bever II: De zundagse boks vrogger was van bever, de gewone van pilo (Padhuis)
- bil: Hij hef gien bil meer in de boks
- boeken: Hie boekt oet de boks
- boer I: Een goeie boer hef stront an de boks en kaf in de baord (Borger)
- boks II: Hij gaf hum een boks (Pesse)
- boks II: Praoties genog, maor mit iene boks lag hij tegen de vlakte (Noordscheschut)
- boks III: Jong mus met de sik naor de bok, want hij was boks (Peize)
- boks III: Wat een boks meense (Ruinen)
- boks III: Wat bi'j weer boks vandaag (Zwiggelte)
- boksig: boks III
- broek: boks
- broek: boks
- broek: boks
- broek-: boks-
- bummel: Hie leup met de bummel oet de boks, wat een zwien (Dalen)