U zocht voorbeeldzinnen met daarin "bolt"
Resultaten 1 - 15 van 15
- bolt I: Hèze de bolt wal in de evender daon? (Padhuis)
- bolt I: Steek de bolt maor in het eeinspan (Gieten)
- bolt I: In het striekiezer zat een hete bolt (Roswinkel)
- bolt I: De viearts hef zo'n glunige bolt bij hum
- bolt I: De bolt mot eerst heeit maokt worden, aans kuj de mus niet plooien (Eext)
- bolt II: Ik spreek wal wat bolt, mor de kinder zint er niet bang veur (Sleen)
- bolt II: Hie zee je goed de waorheid, mar hie kwamp er zo bolt met veur de dag (Oosterhesselen)
- evender: Hèze de bolt wal in de evender daon? (Padhuis)
- opbreker: Dei kouwe is een opbreker; ik dacht dat hij drachtig was, maar noe bolt hij weer (Barger Compascuum)
- overslag I: Op de diksel, aachteraan, zit een bolt mit overslag om de evender te bevestigen (Taarlo)
- repen I: As een koe bolt, rept e (Schoonebeek)
- roos III: As het peerd roos hef, wordt dat oetbraand met een gloeiende bolt (Eext)
- scheer III: De bolt veur de evender gung deur de scheer (Sleen)
- splitpen: Een splitspen wuurd broekt um een bolt vast te zetten (Schoonebeek)
- weerumbollen: Die koe bolt weerum (Padhuis)