U zocht voorbeeldzinnen met daarin "bonken"
Resultaten 1 - 18 van 18
- baggelhaak: dat was een klauwe, waor de bonken mit kapot houwd worden (Pesse)
- bats II: bonken, det dede wij mit een batsie, een steil schuppie (Pesse)
- bestoppen I: Bestoppen gebeurde met roegte, bente etc. en daor weurden bonken bovenvene tegen angooid (Coevorden)
- bòl III: Wij zeden bonken, mar as der nog een streepien bolster zat, neumde wij dat bol ofgooien. Dat gebeurd (Nieuw Dordrecht)
- bonk I: In een aol koou zit dikkere bonken as in een jonge (Eext)
- bonk I: Wat een bonken van eerdappels (Eelde)
- bonken: Vrouger gungen ze bie winterdag hen bonken (Barger Oosterveld)
- bonken: Ik mot dei putte eerst bonken (Barger Compascuum)
- bonken: Het bonken gebeurde in de harfst (Drouwen)
- ienpèerds(-): twie en een halve laog mes, ongeveer 35 bonken (Sleen)
- kuub: Krieg ie dat bonken bie de strekkende meter of bie de kuub betaald? (Barger Compascuum)
- menger: De menger gebruukte daorveur een zwaore gesmede klauwe en daormit haalde hij de bonken vene op zich (Elim)
- ofbonken: koorbonken, bonken, ofbollen, ofbolstern
- ofzuken: Botten of bonken ofzuiken (Barger Compascuum)
- piontetop: Het was kwaod bonken mit dei piontetobben (Emmer Erfscheidenveen)
- scherensliepersgeleuf: Scherensliepersgeleuf, dan hebben ze laiver het vleis as de bonken (Valthermond)
- steken: Vandaag gaow bonken en mörgen gaow stekken
- winterbonker: bonken