U zocht voorbeeldzinnen met daarin "boom"
Resultaten 1 - 20 van 288
- aap: Het is net een aap, zo kan e naor de boom inkommen (Sleen)
- aap: Dei kiekt eerst de aop oet de boom
- an II: Pas op, die boom komp op je an (Eext)
- ankommen II: Die boom, det kiend hef het good edaone, die is good an ekomen (Ruinen)
- ankommen II: Nou die boom weg is, komp het eerst wel wat kael an
- anwos: Daor zit een anwos an die boom (Wapserveen)
- appel: De appel valt niet wied van de boom (Gasselte)
- auto: Hai het mit de auto tegen de boom zeten (Valthermussel)
- barm II: boom
- barst: Die boom is in die strenge winter kepot vroren, der zit een baarst in, door kuj zo'n haand in steken (Anderen)
- bedisseln I: As de boom mit de biele bekaant is, wordt hij nog bedisseld (Wapserveen)
- bekanten: Die boom moej even wat bekaanten, der zit een mooie hekboom in (Mantinge)
- bengeln: Um de boom toe bengeln
- beven: ...blad an de boom (Eext)
- bijwark: Bijwark was de ring met spie der under um de zeis vast an de boom te maken (Beilen)
- bitterzuut: Dat is een bitterzute boom
- blad: Hij is ummekeerd as een blad an een boom (Wapse)
- bladdern: De schelle van die boom bladdert er of (Broekhuizen)
- bles I: Pak die boom mor, der zit een bles op (Sleen)
- blik III: Die boom stiet er zo blik (Hoogeveen)