U zocht voorbeeldzinnen met daarin "boterham"
Resultaten 1 - 9 van 9
- beleggen: IJ moet de boterham goed beleggen met keze (Stieltjeskanaal)
- beleggen: Hij hef een goed belegde boterham
- dubbel: Dou mie dai boterham maor dubbel (Valthermond)
- flinster: Hij had mar een flienstertien botter op de boterham (Meppel)
- kniggeln: Het is kniggeln vandage, eet maor een boterham meer (Noordscheschut)
- kooikern: Met kooikern kon je een goeie boterham verdienen
- oflikken: Die is al zo vake of elikt, dat is een ofgelikte boterham
- riekeman: Een boterham met riekelman (Roden)
- schrammen I: Een boterham met schrammen was lekker (Schoonebeek)