U zocht voorbeeldzinnen met daarin "breken"
Resultaten 1 - 20 van 20
- breken: Hij kan bai de meester nog aal een pottie breken (Roderwolde)
- breken: De locht begunt te breken (Borger)
- breken: Wees maor veurzichtig, hie kan je maken en breken (Exlo)
- breken: De iemen breken
- breken: Veur roggebrood bakken mus de mulder het koren breken (Barger Oosterveld)
- bugen: ...bugen of breken (Eext)
- hokkerig: Dit is een hokkerig hoes, aj hier grote meubels in zetten wilt, moej eerst wat muren der oet breken (Eext)
- iem: Iemen breken
- iezer: Ik kan ok gien iezer met handen breken (Klazienaveen)
- nak I: Dat kun je de nek nog wel ies breken
- nak I: Dat kan mij de nak niet breken
- ofbreken: Ik heb niks of te breken, ik wil ze holden (Exlo)
- petroelie: Het was een vieze natte petroelie op straote, woor ze an het breken waren (Barger Oosterveld)
- pottien I: Hij kan daor een pottien breken (Roderwolde)
- sneiklos: Mit dei dikke sneiklossen under de klompen kun ie de beinen wel breken (Roswinkel)
- troep: Wat een bende is dat hier; ie zolden de bienen breken over de troep (Nijeveen)
- trots I: Ze zult zien trots nog wal breken (Borger)
- verschienen: Men mus er optied bijwezen met umzetten, breken en in ringen zetten, aans verscheen de veurraod (Westdorp)
- wieken II: Grune koeke wörde eerst in warm water ewiekt, aans wol ze niet breken (Havelte)
- woord: *Je kunt beter je woord breken dan je nak (Peize)