U zocht voorbeeldzinnen met daarin "bril"
Resultaten 1 - 14 van 14
- bril: Twie jeuden, ...kooplui weet best wat ien bril kost
- bril: Dat is een male bril op de neus, die garage vlak veur heur glaas
- bril: Hij hef mij een bril op de neus zet
- hakmes: Hakmes, lepel, scheer of bril
- kullen I: költ mij, ik moe een bril hebben
- neusklem: bril, praom
- opvallen: Jan har liepogen; laoter kreeg e een bril en toen vuil het neit meer zo op (Peize)
- overver: Kraant kon ik nog wel lezen, maor ik moet een bril hebben veur overver (Drouwen)
- praom I: bril
- prilk: bril
- spikkel: Ik heb aal van die spikkelies op de bril van het lassen (Drouwen)
- tekst: Die tekst kan ik zunder bril niet lezen (Zwinderen)
- vensterglas: Hij hef gewoon vèensterglas in zien bril (Sleen)
- waozig: Hie hef gien bril op en zöt nou alles waozig (Eext)