U zocht voorbeeldzinnen met daarin "broeken"
Resultaten 1 - 20 van 25
- bevers: Bevertien broeken (Peize)
- boven: De koenen lupen boven in de Broeken
- broek II: Wij hebt de koenen in de Broeken (Sleen)
- broeken I: Hie was niks best te broeken, hij dee niks as mostern (Drouwen)
- broeken I: Hij wol zuk geweldig broeken mit het waark
- duvelstoejager: Die jong, dat is zo'n duvelstoejager, hij is overal veur te broeken (Barger Oosterveld)
- eilander: Streepte broeken, dat was veural in de bouw makkelijk. Mooie strikken van eilander lint um de kuten (Hooghalen)
- harsens: Hij verslit meer broeken as harsens (Hoogeveen)
- hertenspeur: In de Broeken waren wal zoveul hertenspeuren (Sleen)
- heuilaan: Zie waren in de Broeken an het heuilaan (Sleen)
- hoesnèeister: De huusneister lapt de broeken op (Zuidwolde)
- kloris: Wat is dat een kloris, die kuj nargens bie broeken (Barger Oosterveld)
- kuub: 'k Moet nog ain kuub, ...vief kuub zaand broeken (Roswinkel)
- maogres: In de Broeken, dat is maogres; dat is mindere kwaliteit (Sleen)
- markkoopman: Die markkoopman is riek worden van zien slippies en broeken (Sleen)
- nagelwortel: Het blad van hondsdraf kuj broeken veur zwellende nagelwortel (Eexterveen)
- noodzaken: Ik kan het wal broeken, mor het is gien noodzaken
- ofjagen: Ik heb dat pèerd even ofjacht, aans is e niet te broeken (Sleen)
- onbestörven: Dat vleis is nog onbestörven, ij kunt het nog niet broeken (Sleen)
- publiek: Dat gung onder mekaar, door kunden ze gien publiek bie broeken (Barger Oosterveld)