U zocht voorbeeldzinnen met daarin "brood"
Resultaten 1 - 20 van 154
- aap: brood/Anders gait mien aopie dood (Emmer Compascuum)
- achteran: Wij kregen der nog brood en koffie achteran
- amperan: Hij hef amperan dreug brood
- Appie(n): Appie, kappie, körsie brood/Vuil mit kont in kikkersloot/Kikker begun te bieten/Appie begun te schi (Tweede Exloërmond)
- Appie(n): Appie kappie körsie brood/Wordt van melk en twaibak groot/Daor kin Appie nait van leven/Zien moeke (Emmer Compascuum)
- baand I: Een baand deur het brood, dan is het brood niet gaor (Anderen)
- bakkerskind: Bakkerskinder brood geven
- basterdsuker: Doe mij mar basterdsuker op brood (Sleen)
- bedenken: Ik bedèenke mij daor dat wij nog gien brood hebben
- beleg: Vroeger haren de meeste meinsen gien beleg op 't brood, zuls gien botter, allennig wat smolt (Hijken)
- Berend: *Berend, Berend Klomp/Het messie was zo stomp/Het messie wol gien brood meer snien/Toen mus Berend h (Borger)
- bestellen: Bestel even wat brood veur mij (Wijster)
- botter I: Heei lat zuk de botter neeit van het brood eten
- braokwiensteen: Op een stuk brood wordt braokwiensteen ingeven veur de koorts
- brood I: Under brood verstao wij roggenbrood, het aander is stoet (Eext)
- brood I: Haalt mij ies 3 pond brood, een stoete en een tarwestoete (Hoogeveen)
- brood I: Hij hef humzölf het brood uut de spinde verkoft
- brood I: Die et ok brood
- brood I: Daor kuj nog gien dreug brood met verdeeinen (Norg)
- brood I: Zij hebt gooud heur brood