U zocht voorbeeldzinnen met daarin "brullen"
Resultaten 1 - 5 van 5
- brullen: Wat kan dat jong brullen as e zien zin niet krig (Coevorden)
- brullen: De bol kuj hier heuren brullen (Roderwolde)
- brullen: Ze zaten te brullen van het lachen (Beilen)
- brullen: Moej dat jong is heuren brullen, hie hef vast wat veur de kont had (Eext)
- èende: Het èende van het laid was dat e stun te brullen