U zocht voorbeeldzinnen met daarin "bui"
Resultaten 1 - 20 van 36
- anmennen: Ie moet een beetie anmennen, der komp een bui an (Hooghalen)
- bats I: kwam een bats waoter oet die bui (Anderen)
- binnenhalen: Der is een bui op komst, maor gauw het tuug binnenhalen (Odoorn)
- bui: Low maken daw in hoes komt, der komp een dikke bui an (Oosterhesselen)
- bui: Ik heb de bui wal zien hangen
- bui: Hij het weer een slechte bui (Een)
- bui: De iene bui haalt de ander op
- draf: Wij moet wal op een draf naor hoes lopen, aw veur de bui binnen wilt wezen (Borger)
- flarde: Van die bui hebben we ok nog een flarde vanof kregen (Klazienaveen)
- florten: Dat is een dikke bui, het flort oet de locht (Nieuw Dordrecht)
- gezwind: Der kwam een dikke bui an, wij mussen der gezwind bij wezen um het voor in hoes te kriegen (Sleen)
- goddern: Een dikke bui! Het gudderde der oet (Eexterveen)
- grond: Nao deei bui lig al de rogge an de grond (Eext)
- hagel I: In dizze bui zit niet allennig regen, mor ok haogel (Eext)
- intrekken I: Wij hebt het net raakt met het intrekken, wij waren net veur de bui an (Stieltjeskanaal)
- jagen: De ene bui jag de aander
- kletsnat: Ik heb net 'n dikke bui op de kop had, ik bin kletsnat (Hijken)
- oftrekken: Die bui is oftrökken (Klazienaveen)
- ontkrupen: Toen ik binnendeur gung, kun ik de bui net ontkrupen
- opfleuren: Van die bui fleurt de hiele zaak weer op (Hoogeveen)