U zocht voorbeeldzinnen met daarin "buitel"
Resultaten 1 - 3 van 3
- buitel I: Wai zeggen buitel tegen jonges en buitelie tegen jonges en wichter (Roderwolde)
- buitel I: Het was nog mar een buitel, toen ie al mit naor het laand gung (Elim)
- buitel I: Hij hef een goeie buitel maakt (Sleen)