U zocht voorbeeldzinnen met daarin "bussen"
Resultaten 1 - 15 van 15
- bus: Ik moe de bussen nog schuren
- bussen: Ze mussen de halve akker nog bussen (Beilen)
- bussen: Wij magt het rad wel ies bussen (Ruinerwold)
- geut: Wij maoken de bussen schoon op de geut (Een)
- heiden II: Vrouger muiken wai bussen schoon met een haiden bounder (Norg)
- iegel: Hij lacht as een iegel onder het bussen boenen
- lachen: as een iegel under het bussen boenen (Hooghalen)
- melkkaor: De melkkaor bleef an de weg staon totdat de bussen der weer waren (Exlo)
- melkkar: Bij oos gungen ze met de melkkarre hen melken, twee raden met een bakkie der tussen veur de bussen (Beilen)
- melkrieder: De melkrieder huil de bussen op (Eexterveen)
- opbussen: (ver)bussen
- ploempen: De melk wuurd zunder zei in de bussen plompt (Padhuis)
- spuulhok: Bussen wörden bound in het spuilhok (Eexterveen)
- terugslaon: Haalfvolle bussen, die kunden op de waogen zo lekker gubbeln, maor veur het peerd was het zwaor trek (Westdorp)
- zwenk: Met een zwèenk gooide hij de lege bussen op de wagen (Beilen)