U zocht voorbeeldzinnen met daarin "buurt"
Resultaten 1 - 20 van 41
- altwisse: As ie altwisse in de buurt koomt, moej even anlopen (Dwingelo)
- anpassen: Je moet je bij de buurt anpassen (Gasselte)
- asjeblief: Blief asjeblieft oet mien buurt (Borger)
- bekieken: De hiele buurt mus het neie peerd bekieken (Zwiggelte)
- belappen: Triene stun er veur bekend dat ze de hiele buurt belapte (Zwinderen)
- buurt: Der möt een briefien de buurt deurstuurd worden
- buurt: Hij woont in de buurt van zien breur (Eext)
- buurt: Hie woont in de neie buurt
- buurten: Wij buurt tot aan de Brouwers (Ruinerwold)
- forel: Hier in de buurt zint gien forellen, mor ij kunt ze tegenwoordig in de supermarkt wal kriegen (Sleen)
- gebeuren I: Het was een maal gebeuren in de buurt (Roswinkel)
- gesnuuster: Blief liever oet de buurt van het woonwaogenkamp, altied dat gesnuster in die aolde auto's. West wal (Westdorp)
- gletscherkoel: Bij oes in de buurt bint verschillende gletscherkoelen (Buinen)
- grut I: In de neie buurt woont veul klein grut (Norg)
- guunstig: Hie steeit gunstig bekend in de buurt (Eext)
- hazeleger: Aj een haozeleger vinden in het veld, dan wej ok dat er een haos in de buurt is (Peize)
- hokker: Ab was de vaaste hokker hier in de buurt (Balloo)
- kakeln: Die gaanze begunt direct te kakeln aj in de buurt komt (Padhuis)
- keffer(d): Die keffer van een hond hef de hele buurt een hekel an
- kraomanzeggen: De bliede vaoder gung de buurt rond kraomanzeggen (Eext)