U zocht voorbeeldzinnen met daarin "buust"
Resultaten 1 - 5 van 5
- buust I: Het kalf wol de buust eerst niet zoepen (Geesbrug)
- buust I: Wij moet wat buust achter de hand holden veur pankoek (Borger)
- Buust II: Juust, vrouw Buust, joe waiten het (Emmer Compascuum)
- buustpankoek: De eerste buust mut het kalf hebben, maar het tweide en het darde en het veierde maol, dat is ook no
- neimelkt: De buren hebt een neimelkte koe, wij hebt er buust van kregen (Borger)