U zocht voorbeeldzinnen met daarin "christelijk"
Resultaten 1 - 6 van 6
- christelijk: Dat kind giet hen de christelijke schoel, mor zien gedrag is niet christelijk (Sleen)
- christelijk: Je mouten het christelijk verdailen
- christelijk: Dat moej 'n beetie christelijk achterlaoten (Klazienaveen)
- christelijk: Zie 'k der een beetien christelijk uut? (Dwingelo)
- heiden I: *Een heiden bekeren is christelijk wark, een christen bekeren is heidens wark (Hoogeveen)
- wark: *Een heiden bekeren in christelijk wark, een christen bekeren is heidens wark (Hoogeveen)