U zocht voorbeeldzinnen met daarin "daarde"
Resultaten 1 - 20 van 31
- begooien: Bij het rogge zèeien moej de daarde gang begooien
- biestmaandag: Op daarde biestermaandag is 't aaid zun gedrang (Padhuis)
- brengen: De koe har het daarde kalf bracht (Sleen)
- daarde I: De daarde garst was veur de hèerschup, hie kwam met een schup en meuk een gat bij de daarde garf. D (Emmen)
- daarde I: Hie hef het laand verhuurd op daarde garve (Sleen)
- daarde I: Wij hebt het veur de daarde
- daarde I: ...daarde
- dik I: Het was koffie op het daarde dik
- dracht: Dat is de daarde dracht van het peerd (Emmer Compascuum)
- gang: IJ moet in de daarde gang gooien
- garf: Op de daarde gaarf huren
- garf: daarde hokken op de akker en bij het ende van de huur mus e zörgen dat er weer een daarde hokken op (Eext)
- geslacht I: Dat was eine oet het daarde geslacht (Roswinkel)
- henbij: IJ moet henbij het daarde hoes an dizze weg gaon en daor op oes wachten (Zweelo)
- hingsten: Oes peerd hengst ok weer, dat is al de daarde keer (Padhuis)
- hond: As tweei honden um een bot vecht, geeit 'n daarde der met vort (Eext)
- klas: Hie zit op daarde klas van 't schoel (Sleen)
- knoopsgat: Hij hef de tonge op het daarde knoopsgat hangen
- koedrieversmarkien: De daarde maandag in november was het koedrieversmarkien. Dan gungen de jonges met heur verdeende ge (Beilen)
- man I: De daarde man brengt de praot an (Gieten)