U zocht voorbeeldzinnen met daarin "dammen"
Resultaten 1 - 13 van 13
- brik IV: Bai het dammen binnen witte en zwaarte brikken (Roderwolde)
- dam: Aj elk twei dammen hebt, kuj niks meer begunnen (Barger Oosterveld)
- dammen I: Ik mag wel graog een pottie dammen (Anloo)
- dammen I: Wij mugt 's aovends geern dammen, de tillevisie is toch niks an (Eext)
- dammen II: Die sloot musse wij mar dammen (Ruinerwold)
- meulen: Mien va mug liever meulen as dammen (Beilen)
- mutertien I: Wij hebt al twei spullegies dammen edaone, zuw nou ies mutertien doen?
- ofdammen: Met moddern gungen ze met twei dammen de sloot ofdammen (Roderwolde)
- pottien I: vrijen, een spellegien knikkern en een partijgien dammen (Sleen)
- schief I: Zuw een pottien dammen? Zet de schieven maor op
- slag I: Nog iene slag en dan he'k het dammen ewunnen (Dwingelo)
- verschoeven: Bai het dammen de stukken verschoeven (Roden)
- vliegen: Je moeten de koien even opholden, aanders vleigen ze alle dammen in