U zocht voorbeeldzinnen met daarin "deel"
Resultaten 1 - 20 van 104
- aanderwegens: Ik meende dat oous schup in hoes op deel was, mor nou was e aanderwegens (Eext)
- achter I: Aachter op deel
- achterhek: Het achterhekke is een deel van de heuirik van de boerenwagen (Koekange)
- achterklap: De koe mut oet de wagen, zij hebt de achterklap van de wagen al deel (Nieuw Dordrecht)
- anvegen: Ale zaoterdaogen mouten wie de deel anvegen (Roswinkel)
- appelkist: Zie hadden de deel vol staon met appelkisties (Oosterhesselen)
- baander: deel
- balkenledder: ...op de deel in de slop (Grolloo)
- bargplaank: De bargplaank hej in hoes of op de deel an de muur um wat op te leggen (Emmen)
- beuken: As men een leeimen deel wil maoken, mot men - naodat de leeim met waoter precies goud mengd is - ze (Eext)
- braombessem: Een braombessem, daor weur de deel 's winters met anveegd (Nieuw Dordrecht)
- deel I: Wij hebt in de schuur een liemen deel (Borger)
- deel I: Aachter de baander is de deel (Norg)
- deel I: Ik moe de schuppe even van de deel halen (Klazienaveen)
- deel I: Wij hebt de zwienhokken op deel (Sleen)
- deel I: Zet de fiets mor op deel (Drouwen)
- deel I: De wupkar met knollen steeit op deel (Eext)
- deel I: Het is beter op de deel as in de keuken
- deel I: Aj niet umliek wilt, za'k met je de deel anvegen (Sleen)
- deel II: Wij gungen op de wupwap op en deel (Gasselte)