U zocht voorbeeldzinnen met daarin "deupen"
Resultaten 1 - 5 van 5
- beantwoorden: Het deupen geit maor zo neit, ze mout de deupvraogen eerst met jao beantwoorden (Vries)
- deupdag: Zundag is deupdag, dan gaow hen deupen met oes jonkien (Emmen)
- deupen: Aander zundag moew met de kleine hen deupen (Borger)
- deupmus: Aj hen deupen gungen har het kind een deupmus op. Die was van hiel mooi kant (Sleen)
- naodragen: Zij kunde het niet iens worden, wie as de kleine mus naodraogen bij het deupen (Ruinerwold)