doorwerken
Ie mön deurdoen en niet zo staon te kieken (Meppel)
Het is gien weer, man zie dout gewoon deur (Nieuw Schoonebeek)
doorstrepen
Ik heb betaald. Wi'j het nou even deurdoen? (Ruinerwold)
Die naam kuj wel deurdoon, die is er niet meer (Anderen)