deurdoen sterk, werkwoord, (on)overgankelijk
  1. doorwerken

    Ie mön deurdoen en niet zo staon te kieken (Meppel)

    Het is gien weer, man zie dout gewoon deur (Nieuw Schoonebeek)

    Zie ook:
  2. doorstrepen

    Ik heb betaald. Wi'j het nou even deurdoen? (Ruinerwold)

    Die naam kuj wel deurdoon, die is er niet meer (Anderen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...