U zocht voorbeeldzinnen met daarin "dielen"
Resultaten 1 - 16 van 16
- armbedieling: dielen
- diel II: Wij broekten vroeger grenen dielen um de stuw in de sloot te maken (Oosterhesselen)
- dielen: As het op dielen ankomp, dan bint ze der bij (Hollandscheveld)
- dielen: Woj niet dielen (Dwingelo)
- dieler: Niet zo rei, ij moet dielen, daj ok dieler blieft
- geliekop: Geliekop dielen
- glad: As ie weet, waor aj hum in mut dielen, bi'j gladder as ik (Noordscheschut)
- Indisch: Van de kop van een olderwetse heuiharke waren de gebeugen dielen Indisch riet (Meppel)
- instuk: Het instok van de ploeg is het diel dat de slietende dielen drag; dat bint de schere, het mes en de (Smilde)
- kantrecht: Kantrechte dielen
- leed: Lief en leed met mekaor dielen (Buinen)
- middendeur: Laow het nou maor middendeur dielen, dan hef elk zien portie (Hoogeveen)
- raamkop: De ziedstokken van het raem bint de raemstokken en de dielen veur en achter bint de raemkoppen (Wapserveen)
- rei II: Niet zo rei! IJ moet dielen daj ok dieler blieft
- striekzool: De slietende dielen van een ploeg bint de schère, het mes en de striekzole (Smilde)
- wolf: Een wolf kun een kribbel in drei of veer dielen splieten (Sleen)