U zocht voorbeeldzinnen met daarin "dikken"
Resultaten 1 - 14 van 14
- dik II: dikken
- dikken: dikken graven
- dikken: Dikken graven
- dikken: In het veurjaor gungen ze hier hen dikken graven, nao die tied kunden ze kleinties graven (Nieuw Dordrecht)
- dikken: Dikken graven begun op 21 meert (Schoonebeek)
- kwellen I: Kwellen bennen blauwe proemen, niet zukke dikken (Klazienaveen)
- makreel: Aj makrelen koopt, moej die handigsten nimmen; die dikken bint te vet (Sleen)
- pankoek: Die hiele dikken waren pankoeken of pankoekappels (Sleen)
- pankoekappel: Pankoekappels waren van die dikken. Ze waren platrond, zachtzoer en wuurden mooi geel (Sleen)
- spantörf: De bakker gebruukte vrouger spantörf, dat waren dikken (Gieten)
- stam: Een slechte stam erpel was miestal een paar dikken met almaol kleinties der an vastgruid (Emmen)
- tal I: Dikken waren het niet, mor het tal is goed
- wark: Groot wark graven is hetzölde as dikken graven (Geesbrug)
- wark: dikken