U zocht voorbeeldzinnen met daarin "ding"
Resultaten 1 - 20 van 161
- aap: Al drag een aap een golden ring, het is en blef een lelijk ding (Zweelo)
- ajakkes: Ajakkes, wat een vies ding (Klazienaveen)
- an II: Zet dat ding der mar vlak an (Coevorden)
- astrant: Dat kind is toch zo'n astrant ding (Borger)
- bankschroeve: Hij hef de baankschroeve esmeerd; het ding piepte as de bliksem (Pesse)
- beloven: Beloven is makkelijk, maor dooun is een ding (Eext)
- bementeneren: Een ding, dat kwetsbaar is moej verzichtig bementeneren (Wapserveen)
- bewegen: Dat ding beweg, het is vast een haze (Zweelo)
- bezeupen: Wat een bezeupen ding is dat, het wil jao niks (Sleen)
- bezunderheid: Der zit nogal wat bezunderheden an dat ding (Emmen)
- broeken I: Dat is een handig ding, dat kan ik wal bruken (Roderwolde)
- bukenholt: Dat ding is van bukenholt maakt (Sleen)
- dienstbaor: Een kniepertiesiezer was een dienstbaor ding met neijaor (Borger)
- dierbaor: Dat ding is nog van mien oom, dat is mij dierbaar (Coevorden)
- ding: Hest doe dat ding ok zein? Wie bunt hum al een weke kwiet (Barger Compascuum)
- ding: Het is een ding van niks (Dwingelo)
- ding: Het is een goed ding, dat ze dat doen (Klazienaveen)
- ding: Ik wol um een lief ding dat hie helpen kun (Wapserveen)
- ding: Eén ding moej niet vergeten, ze is arm (Weerdinge)
- ding: Het is maor een klein ding, maar ze is goed bij (Noordscheschut)