U zocht voorbeeldzinnen met daarin "doekien"
Resultaten 1 - 8 van 8
- doeigien: doekien
- doek: De kinder zint an het doekien leggen
- doek: doekien
- doekien I: Het is een doekien veur het bloeden
- lavendel: Aj heufdzeerte hebt, mij een doekien nemen en daor wat lavendel op doen, dan is het zo weer aover (Meppel)
- sabbeln: Zij lig mar op een doekien te sabbeln (Hoogeveen)
- vleis: doekien leggen
- voel II: Dat doekien is zo voel as wat (Zweelo)