U zocht voorbeeldzinnen met daarin "donder"
Resultaten 1 - 20 van 39
- Adam: Adam sloeg Eva met de broodbule veur het lief/Bliksem en donder, wat vluukte dat wief (Erica)
- astertoe: Astertoe, donder op, van mien arf (Exlo)
- bokkewagen: Hie komp met de bokkewaegen van de Smilde jaegen um donder te jaegen
- broodbuul: Adam sloeg Eva met de broodbule veur het lief/Bliksem en donder wat vluukte dat wief (Erica)
- danken: de donder (Emmer Erfscheidenveen)
- doelaander: Wat een doelaander, donder op! (Dwingelo)
- donder: Aj niet opholdt te klieren, kriej wat op je donder (Hijken)
- donder: Hij kreeg een laog op de donder
- donder: Waog het ies, aj het hart in je donder hebt (Sleen)
- donder: Die aarme donder daor veur de deur zuj echt wel wat meer geven muggen (Eext)
- donder: Die lillijke oolde donder hef oes der mooi tussen had (Padhuis)
- donder: Donder en gien ende, wat een brutaol jonk (Ruinerwold)
- donder: Dat gait neit deur, om de donder nait (Valthermond)
- donder: Wat donder, wat döste daor (Roderwolde)
- donder: Je kunt er donder op zeggen dat het weer verandern moet (Erica)
- donder: Hest dat veur niks kregen? Um de dooie donder niet (Weiteveen)
- dreuglever: Een dreuglever is een dooie donder (Dwingelo)
- duiker: donder(-)
- dunder: De donder was direct op het lochten (Meppel)
- dunder: donder