U zocht voorbeeldzinnen met daarin "donker"
Resultaten 1 - 20 van 52
- allernoodst: allernoodst donker (Odoorn)
- anriepen: Aj tomaten in het donker legt, kunt ze mooi anriepen (Hijken)
- bangedrieter: Aans de mond groot zat, maor in donker is hij een dikke bangedrieter (Dwingelo)
- beddegestied: Ze zaten tot berregestied in 't donker (Hijken)
- botteroel: Een botteroele was een griesbroene nachtvlinder, dei vleug 's aovend tegen donker (Barger Compascuum)
- donker I: IJ moet veur het donker weer in hoes wezen (Oosterhesselen)
- donker I: Hij knip de kat in het donker (Uffelte)
- donker II: Wat heb ij donker goed an, ij bint toch niet in de rouw? (Sleen)
- donker II: Wij doet het locht op, het wordt donker (Buinen)
- donker II: Wat kiks do jao donker oet, do bist, dunk mij, niet arg in dien humeur (Schoonebeek)
- donker II: Wat kik die meid donker, mar zij hef ook zokke donkere ogen (Ruinen)
- donker II: Bij donker maon hej vaok minder weer as bij locht maon (Anderen)
- donker II: Het zut er donker veur hum uut (Klazienaveen)
- donker II: Wat hej toch donker locht
- fosselwaark: Die kouse heb ik in het donker estopt en dat kuj good zeen: het is fosselwark eworden (Diever)
- gefluster: Wat een gefluster in het donker (Buinen)
- gitdonker: Het was gitdonker in het donker (Barger Compascuum)
- grauw III: In het donker binnen alle poesies grauw
- guur: Het is nog zo guur en donker, en het is al meert (Kerkenveld)
- hanekeutel: Hij glimt as een hanekeutel in het donker (Hoogeveen)