U zocht voorbeeldzinnen met daarin "doodliggen"
Resultaten 1 - 3 van 3
- doodliggen: De motte döt niks as de biggen doodliggen (Hijken)
- doodliggen: Wil ie daor wonen? Daor wil nog gien hond doodliggen (Ruinerwold)
- doodliggen: Die kerel lig altied zo lang op berre, hij kan hum wel doodliggen