U zocht voorbeeldzinnen met daarin "drager"
Resultaten 1 - 3 van 3
- drager: Bij de deup was een familielid drager (Borger)
- drager: Hij was de drager van de bacillen (De Wijk)
- drager: De drager drag bij het törfgraven de törven vort met de vörk (Sleen)