U zocht voorbeeldzinnen met daarin "dreet"
Resultaten 1 - 7 van 7
- dreet: Dat is zo'n wiespurre, wat een dreet (Zuidwolde)
- dreet: Mit al zien geleerdigheid komp hij gien dreet wieder (Pesse)
- dreet: IJ kunt er gien dreet van ontholden (Sleen)
- dreet: Wat een dreet van een kereltien (Hoogeveen)
- drieten: Hij dreet dwars over de akker hen
- Karst II: Ie bint een kerel as Karst en Karst was een kerel die dreet. Wat bin ie nou? (Hoogeveen)
- scheet: Een harde scheet en een weke dreet en een neerswis zöt men geern op een Herendis