U zocht voorbeeldzinnen met daarin "dundern"
Resultaten 1 - 6 van 6
- dundern I: Die koou is al zo aold, die hef het al vaok heurd dundern (Eext)
- dundern I: Dundern op kale toeg gef het hiele jaor water genog (Zwinderen)
- geil: De lucht is geil, wie zellen wel dundern kriegen
- of I: Hij keek of e het in Keulen heurde dundern (Padhuis)
- onweren: Het hef vannacht nog onweerd, ik heurde het dundern (Drouwen)
- onweren: dundern