U zocht voorbeeldzinnen met daarin "duvels"
Resultaten 1 - 18 van 18
- achterhèer: Ik zag vrouger een duvels mooi wichien, ik denk, daor gao ik even achterheer (Peize)
- deksels: Hij kan deksels mooi vertellen, mor ok duvels liegen (Sleen)
- deugd: De deugd zit in het midden en de duvels an de kaante (Geesbrug)
- duvels: Hij kan duvels hard lopen (Hoogeveen)
- duvels: Het is duvels mooi (Grolloo)
- duvels: Die man was zo duvels, hij schupte alles onderstebaoven (De Wijk)
- duvels: Duvels, wat he'k mij zeer daon (Sleen)
- gaoren: Het is duvels stark gaoren (Norg)
- getreiter: Ik was duvels deur zien getreiter (Meppel)
- holderdebolder: Holderdebolder/De katte op zolder/De moes in de spiende/Da's duvels, zèe Triene (Hoogeveen)
- ingewikkeld: Ingewikkeld wa'k goed duvels, mar ik heb mij mor stilholden (Sleen)
- knecht: Ondeugde is des duvels knecht (Koekange)
- knettern: Hij knettert alle duvels uut de helle (Klazienaveen)
- krombien: Die krompoot kan nog duvels hard lopen (Stieltjeskanaal)
- kwaod II: Kwaod worden is menselijk, kwaod blieven duvels (Padhuis)
- ledigheid: Ledigheid is des duvels oorkussen (Erica)
- midden I: *Deugd in de midden, duvels op kaande
- wis II: Ja, wis en duvels, ...wis en donders, ...wis en deksels, ...wis en warachtig, het is wal woor; doe w (Barger Oosterveld)