U zocht voorbeeldzinnen met daarin "een"
Uw zoekopdracht leverde meer dan 500 resultaten op, specificeer uw zoekopdracht.
Resultaten 1 - 20 van 500
- a: Hij kent gien a vèur een b
- a: Hij kan gien a van een b onderscheiden (Smilde)
- aai: Een aai um de oren (Padhuis)
- aai: Die koe gaf mij een aai um de bek met de staart (Sleen)
- aai: Hie hef hum een beste aai geven (Oosterhesselen)
- aai: Hie kreeg een aai met het mes over de smoel (Dalen)
- aai: Wat een dikke aai
- aaien: Wat aaien en strieken döt seins een bulte goed (Hoogeveen)
- aam I: Een aanker wien
- aam I: is een kwart aam (Uffelte)
- aander II: Um het aandere jaor gung hum een koe dood (Odoorn)
- aander III: Van een aander zienend moej ofblieven
- aanderhalf: Mit een uur anderhalf
- aanderhalf: Ze waren met anderhalve man en een peerdekop (Nieuw Schoonebeek)
- aans: Een manskèrel was een manskèrel, maer een vrouwmens was heel wat aors
- aap: Het is net een aap, zo kan e naor de boom inkommen (Sleen)
- aap: Wat een aep
- aap: Wat bi'j toch een lillike aep
- aap: een ondeugende aop (Anderen)
- aap: Ie zulden oe een aap lachen (Koekange)