U zocht voorbeeldzinnen met daarin "eer"
Resultaten 1 - 20 van 38
- anpreken: Eer ik der op verdaacht was har e mij al een koppelie pannen anpreekt (Eext)
- arg I: Ie bint old, eer dat ie der aarg in hebt (Dwingelo)
- daodzake: Eer det het tut een daodzake komp, mut er nog al wat gebeuren (Ruinen)
- deugd: Zij leeft in eer en deugd (Stieltjeskanaal)
- deurtunen: De kouse deurtunen, eer der een gat inkomp (Pesse)
- eer I: Die koe, daor is de beste eer of, die
- eer I: Hij is nogal wat op eer bestaon
- eer I: Hie hef de maoltied eer andaon
- eer I: Daor kuj nog ies eer met inleggen (Drouwen)
- eer I: Ze moeten hom niet in zien eer te nao kommen (Roderwolde)
- eer II: Der mot hielwat gebeuren, eer hij daor weer hengiet (Balloo)
- eer II: Eer daw hen hoes gaot, drink wai ous zeupie op (Eexterveen)
- eerde: Met die dikke bult eer kuj heeil wat dooun (Eext)
- eerder: Eer hadden wij minder geld umhanden as tegenwoordig (Eext)
- eerder: Ik zul het eer zo doen (Sleen)
- èerzuchtig: Het is mooi dat hij de eer krig, want hij is nogal eerzuchtig (Drouwen)
- fetsoen: Die man kent gien eer of fersoen (Anderen)
- foek I: Nait eerder roupen van vis eer ze in het foeke bint (Zuidlaren)
- giebelbek: Die giebelbek is gien ogenblik stil, die giebelt al, eer der wat zegd is (Eext)
- gissing: Hie har wel een gissing hoou of het gaon was, mor hie wol toch geern meer weten eer e der op of gung (Eext)