U zocht voorbeeldzinnen met daarin "eis"
Resultaten 1 - 6 van 6
- dokter: To hadden ze 'n eis edaone en dee had nog al hoog ewest, maor hij had een dokter an enèumen
- eis: De eis was vief jaor (Dwingelo)
- is: Het ze wel eis een jong had? (Eelde)
- jong II: Het ze wel eis een jong had? (Eelde)
- stellen I: Dat is een eis, diej niet stellen kunt (Balloo)
- verslepen: Met aold jaor wordt hier nog eis wat versleept (Eelde)