U zocht voorbeeldzinnen met daarin "fetsoen"
Resultaten 1 - 9 van 9
- bötte: Wat een butte, der zit ja gien fetsoen in (Hoogeveen)
- fetsoen: Ie kunt mit goed fetsoen niet bij huus komen, zo modderig is het daor
- fetsoen: Deur het harde warken har hij de pokkel uut fetsoen (Ruinerwold)
- fluiten I: Een maegien dat fluit is het fetsoen uit, maor die het niet kan, is niks an (Smilde)
- goenend: Goenende kunt nooit heur fetsoen holden (Hoogeveen)
- gofferd: Die gofferd kuj der niet bij hebben, die kan zien fetsoen niet holden (Broekhuizen)
- greintien: Der zit ook gien greintien fetsoen meer in (Hoogeveen)
- hapschöttel: Wat een hapschöttel, die kent gien fetsoen (Ruinerwold)
- onberooid: Wat is het toch een onberooid schepsel, daor is gien greintie fetsoen bij (Uffelte)